Fotograferen is een driedimensionaal beeld vastleggen in een tweedimensionaal beeld. Driedimensionaal heeft diepte, terwijl een tweedimensionaal beeld dat niet heeft. Toch is het mogelijk om een dieptewerking binnen een foto te creëren. Onze brein wordt op een verkeerde been gezet, waardoor een tweedimensionaal beeld op een driedimensionaal beeld lijkt.
Lijnen.
Eén van de belangrijkste technieken om diepte in een foto te krijgen, zijn lijnen. Met name de diagonale lijnen zijn hierbij erg belangrijk. Hierdoor wordt het oog schuin door de foto getrokken, wat de dieptewerking versterkt.
Voorgrond.
Door een object op de voorgrond te plaatsen, zoals hiernaast het hek, wordt de dieptewerking versterkt. Met name als het object wat 'los staat'. Hiermee wordt bedoeld dat het object niet opgaat in de rest van de foto. Dit kan door kleur, scherptediepte en standpunt gecreërd worden.
Scherptediepte.
Ook met scherptediepte, ook wel depth of field (DOF) genoemd, kan voor een dieptewerking zorgen. Er is een scherpteverloop, waardoor een object scherp is en de omgeving niet. Een object komt dan 'los van de achtergrond'. Scherptediepte krijg je door een groot diafragma (klein F-getal) te kiezen.
Ritme/herhaling.
Door een object, bijvoorbeeld bomen, wolken, etc. te herhalen, lijkt een tweedimensionaal beeld op een driedimensionaal beeld. Vaak wordt een bomenrij ook steeds kleiner wat de dieptewerking versterkt.
Kleur.
Ook met kleuren kan je een dieptewerking krijgen. Donkere kleuren op de voorgrond naar steeds lichtere kleuren in de achtergrond kan een dieptewerking versterken. Hoewel dit één van de minst krachtige techniek is, kan het in combinatie met bovengenoemde technieken het beeld sterker maken.